donderdag 29 september 2011

Weet wat je eet (pt.1)

Eten. Of je nu rijk, arm , groot, klein, blank of zwart bent: we moeten het allemaal. Daar waar wij ons echter vaak druk maken over wat we vanavond nou toch weer moeten eten of wat er deze week in de bonus is, zijn er tegelijkertijd ook heel veel landen waar alleen maar gedroomd kan worden van een supermarkt en waar honger de dagelijkse gang van zaken is.

Op 16 oktober is het Wereldvoedseldag. Tijd om de economische crisis eens even te laten voor wat hij is, en stil te staan bij de plek waar op dit moment wellicht een nog veel belangrijkere crisis gaande is: onze voedselindustrie.

Weet wat je eet. Het is een slogan die vrijwel iedereen van ons wel zal kennen. Hoe leuk dit echter ook mag klinken; hebben we tegenwoordig nog wel een idee van wat we eten, of waar ons eten vandaan komt? De tijd dat we rechtstreeks naar de boer gingen om onze aardappelen, groentes en stukken vlees te halen is voorbij. De ingrediënten voor onze dagelijkse maaltijd komen tegenwoordig voornamelijk uit de supermarkt, waarbij het geen uitzondering is dat veel van deze producten van overal ter wereld vandaan komen.

Afgelopen zaterdag zag ik op het Nederlands Filmfestival de documentaire 'Smakelijk Eten. Hoe voedsel de wereld verandert'. In deze documentaire wordt ingegaan op het feit dat er tegenwoordig een wereld aan voedsel het hele jaar op ons bord te verkrijgen is. We eten peultjes uit Kenia, gekweekte garnalen uit de Filippijnen, en het lapje vlees dat ’s avonds aan onze vork prijkt is gevoed met sojabonen verbouwd in Brazilië. Heel fijn natuurlijk, al die variatie, maar wat we vaak niet weten, zijn de gevolgen die deze vraag naar variatie voor andere landen heeft. Zo zorgt onze vraag naar soja ervoor dat in Brazilië honderden hectares regenwoud worden gekapt en wordt er voor de sappige peultjes in de supermarkt zoveel water gebruikt, dat de rivier waarnaast deze plantages staan droog komen te liggen, waardoor de lokale boeren stroomafwaarts niets meer overhouden om in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.

Eén van de grootste misverstanden in de voedselindustrie is dat er honger is omdat er een tekort is aan voedsel. Het is echter niet de schaarste aan voeding die de oorzaak is van alle honger (gemiddeld genomen wordt er wereldwijd voldoende voedsel geproduceerd voor alle mensen *bron*), maar het simpele feit dat wij het hele jaar door zo goedkoop mogelijk alles willen kunnen eten wat we willen. Uitbuiting en landjepik zijn aan de orde van de dag. Want als we het hier niet kunnen verbouwen, dan doen we het toch lekker ergens anders? Dat hierdoor wel duizenden boeren hun huis en land moeten afstaan, dat is maar bijzaak. Zolang wij ons feestmaal maar op tafel kunnen zetten, is er niets aan de hand. We zeggen ‘eet smakelijk’ en hebben geen idee dat we met iedere hap ook een deel van de maaltijd van iemand anders naar binnen werken. Niet gek dus dat Oxfam Novib onlangs een actie is gestart met de veelzeggende titel: 'We eat Africa'.

Honger is echter niet het enige gevolg die de massaproductie van voedsel met zich meebrengt. Naast de mensen die hun voedsel, huis en land voor ons afstaan, zijn er ook duizenden mensen die onder erbarmelijke omstandigheden ons voedsel moeten produceren. Een goed voorbeeld hiervan is de BBC serie ‘Blood, sweat and takeaways’, waarin zes Britse jongeren naar Indonesië en Thailand afreizen om daar een maand lang onder dezelfde condities als de lokale arbeiders in diverse voedselfabrieken te werken. Ooit gezien hoe tonijn in een blikje terecht komt? Ik kan je zeggen; nadat je deze serie hebt gezien denk je nog wel even tien keer na, voordat je klakkeloos je pizza tonno in de oven schuift. Met lange werkdagen, lage lonen en slechte omstandigheden, wordt pijnlijk duidelijk hoe de westerse vraag naar goedkoop voedsel hardnekkig bijdraagt aan de uitbuiting van de lokale bevolking elders.

Meer, goedkoop en altijd verkrijgbaar. Eten is inmiddels al lang geen eerste levensbehoefte meer, maar eerder een plastisch en commercieel product. Het is een machtsmiddel geworden, waarbij het er niet om gaat om zoveel mogelijk monden te voeden, maar om geld te verdienen over de hongerige rug van anderen. De een zijn dood is de ander zijn brood. En terwijl er aan de andere kant van de wereld honger geleden wordt, weten wij ons met het enorme aanbod geen raad en gooien we uiteindelijk een derde van ons voedsel weg.

Geld kun je niet eten, wordt er wel eens gezegd. En hoewel ik begrijp dat bovenstaande wereldproblematiek niet 1-2-3 opgelost kan worden, zouden we voor de verandering wel de moeite kunnen nemen om af en toe eens stil te staan bij het eten dat iedere dag op ons bord ligt. Kijk bijvoorbeeld eens op de verpakking voordat je een tros bananen koopt. Of kies een keer voor fair trade in plaats van voor goedkoop. Het klinkt misschien als een druppel op de gloeiende plaat, maar als niemand een druppel laat vallen, dan gebeurt er natuurlijk nooit iets. Eten is er voor ons genoeg en honger zullen we niet snel lijden. Het enige dat wij dan ook kunnen doen, is een goede en bewuste keuze maken, zodat we niet ook andermans bord leegschrapen.


vrijdag 23 september 2011

Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg

Gisteren kreeg een collega van mij de vraag: wat is jouw gekke gewoonte? Op zich geen hele rare vraag (naar mijn mening heeft iedereen wel een gekke of vreemde gewoonte), maar over de antwoorden bleken de meningen nogal te verschillen. Want tja, wat is nou eigenlijk een ‘gekke gewoonte’?

Alleen op de witte strepen van het zebrapad lopen, op een bepaalde manier een appel eten, niet kunnen slapen voordat de gordijnen echt goed dicht zitten: het zijn allemaal voorbeelden van gewoontes die door jou of mij als ‘gek’ bestempeld kunnen worden. En met ‘gek’ wordt in dit geval bedoeld: anders dan gewoon. De vraag is alleen: wanneer is iets anders dan gewoon? Wanneer wordt een ‘gewone gewoonte’ een ‘gekke gewoonte’?


Voorbeeld: ik houd heel erg van appelstroop. Wanneer ik dit gewoon op mijn boterham zou smeren, dan zou er wat betreft deze gewoonte niets aan de hand zijn. Vertel ik er echter bij dat ik bovenop die appelstroop ook nog een plak kaas leg, dan beginnen er hier en daar al wat wenkbrauwen te fronsen. Laat ik dan vervolgens ook nog vallen dat ik bovenop die plak kaas graag nog wat plakjes tomaat en komkommer plaats, of dat ik de appelstroop ook prima weet te combineren met een plakje kipfilet of gerookte zalm, dan kun je er zeker van zijn dat ik in één klap ben gedegradeerd van de categorie ‘normaal’ naar de categorie ‘gek’.

De grens tussen ‘goed’ en ‘gestoord’ is vaak erg dun. Wat voor de een vreemd is, is voor de ander doodnormaal. Zo keek geen van mijn collega’s er raar van op toen ik aangaf altijd eerst de binnenkant van de pizza te eten en dan pas de korstjes, maar was het feit dat een andere collega altijd eerst een kauwgompje nam voordat ze ging roken toch echt wel een beetje aan de gekke kant. Ik denk dan ook dat het maar net is waar je gewend aan bent. Een gewoonte heet niet voor niet een ‘gewoonte’. Het is een handeling waar jij en eventueel je directe omgeving vertrouwd mee is geraakt, waardoor het een plaats heeft gekregen in je normale manier van doen. Zo reikt Vriendje Nooit Genoeg me iedere ochtend de felbegeerde pot met stroop zonder blikken of blozen aan en hebben ook mijn ouders mijn gewoonte geaccepteerd door in ieder geval altijd standaard een pot in de kast te hebben staan voor het geval ik op bezoek kom.


Natuurlijk zijn er wel degradaties in de gekheid van gewoontes. Zo is die appelstroop van mij is nog wel enigszins als ‘goed gek’ te accepteren, maar wordt het een andere zaak als ik bijvoorbeeld zou opbiechten dat ik stiekem graag stoepkrijt eet, zoals een meisje in het BNN programma ‘Van de gekke’. Ook moet een gekke gewoonte ook niet verward worden met een tic, waarbij je iets niet uit de macht der gewoonte doet, maar omdat het voor je gevoel niet anders kan. Daar waar je een gewoonte nog wel redelijk makkelijk af kunt leren, komt een tic voort uit oncontroleerbaar dwangmatig gevoel waarbij de drang om het te doen sterker is dan de wil om het te stoppen.

Gelukkig is mijn appelstroopliefde zeker nog tembaar en kan ik ook prima slapen als ik per ongeluk toch eerst de korstjes van de pizza heb gegeten. En ok, dat ik inderdaad echt liever nog even uit mijn bed stap om de gordijnen goed dicht te doen omdat ik anders niet kan slapen, daar mogen jullie van denken wat je wilt. Maar ik zeg: beter een gekke gewoonte dan gewoon helemaal gek!

woensdag 7 september 2011

You've got (real!) mail

'Als ik een ding zou mogen wensen,
 dan wenste ik iedere dag een brief.
 Zo een waar met pen op staat geschreven,
 dag mooi mensje, ik vin jou lief.'

In een tijd waarin we nieuwtjes delen via de sms, verhalen sturen per e-mail, conversaties voeren op de chat, onze mening geven op twitter en met elkaar in contact komen via Facebook; zou ik bij deze graag een oproep willen doen voor de comeback van het sturen van échte post. En nee, ik heb het in dit geval niet over het jaarlijkse vakantiekaartje of de handgeschreven kerstgroet (dan komen we er namelijk wel erg makkelijk vanaf), maar juist over de dagelijkse correspondentie waarvan de uitwisseling vrijwel alleen nog maar via digitale kanalen bestaat.

Kan jij je nog herinneren wanneer je voor het laatst spontaan een kaartje ontving? Een brief van je beste vriendin? Of een handgeschreven liefdesverklaring? Communicatie via de computer, telefoon of internet gaat tegenwoordig zo makkelijk, snel en goedkoop, dat we haast bijna zouden vergeten dat we vroeger nog echt moeite deden om met iemand op afstand in contact te komen. Er moest briefpapier gekocht, postzegels, wellicht een speciale pen. En dan zitten maar en schrijven. Eerst een kladje, daarna het echte werk. Zorgvuldig, op de lijntjes en zorgen dat je geen inktvlekken maakt. Dan rennen naar de brievenbus - net op tijd! - en dan kon het wachten op antwoord beginnen.

Echte post versturen is spannend en brengt een hoop opwinding met zich mee. Toen ik op 11-jarige leeftijd verhuisde naar een nieuw dorp, onderhielden mijn beste vriendinnetje en ik een ware ketting-correspondentie per post. Zij stuurde mij een brief en zodra ik deze ook maar uit de brievenbus had gevist, rende ik naar mijn eigen bureau en zorgde ervoor dat diezelfde middag weer een brief naar haar op de post ging. Tientallen enveloppen vielen er gedurende die tijd op mijn deurmat. Enveloppen met roze briefpapier, groene glitters, plaatjes uit popmagazines, roddels uit de buurt, stickers van onze idolen. Het was net alsof er iedere dag een klein cadeautje op mij lag te wachten. Een persoonlijk cadeau speciaal voor mij, verpakt in een envelop met daarop in sierlijke letters mijn naam.

Ik heb ook nog een tijdje een penvriendin (bestaat dit begrip tegenwoordig überhaupt nog wel?) uit Suriname gehad. Deze brieven kwamen niet zo vaak als de brieven die ik daarvoor had ontvangen, maar dat maakte ze niet minder speciaal. Op deze post zaten namelijk exotische postzegels en ze brachten mij verhalen van een wereld die ik niet kende. Natuurlijk is dit tegenwoordig allemaal hartstikke achterhaald en ligt de hele wereld met één druk op de knop aan je voeten. Maar geeft me niet die charme en opwinding die ik voel wanneer ik de postbode richting mijn deur zie lopen met een stapel brieven voor mij bestemd.

Alles moet goedkoper, makkelijker, efficiënter en sneller. Het is fijn natuurlijk dat dit tegenwoordig ook kan, maar het maakt veel dingen helaas ook vluchtiger. Daar waar ik tot ongeveer 13-jarige leeftijd een schoenendoos onder mijn bed had staan met daarin een verzameling van allerlei soorten brieven die ik ontving, is het enige 'tastbare' wat ik nu aan correspondentie heb; een overvolle inbox en een telefoon waarin speciale smsjes staan opgeslagen in een mapje.

De tijd van het ambachtelijk brieven schrijven lijkt voorbij. Liefdesverklaringen worden op Valentijnsdag verstuurd met een e-card, gelukkig Nieuwjaar wensen we elkaar per sms en papieren uitnodigingen voor feestjes, daar begint al helemaal niemand meer aan. En hoewel ik eraan meedoe en e-mail een ontzettend fijn en handig medium vind, kan ik mij er toch niet aan onttrekken dat het soms toch knaagt; zo'n lege brievenbus.

Dus vandaar deze oproep. De oproep om voor één keer de computer of telefoon opzij te leggen en de tijd te nemen om eens echt met aandacht voor iemand een boodschap achter te laten. Het hoeft niet iets bijzonders te zijn (hoeveel bijzondere dingen vertellen we normaal gesproken immers in een mail of sms?), als je er maar even de moeite voor hebt genomen. Vertel bijvoorbeeld je beste vriendin die laatste roddel, of laat je opa en oma weten dat je binnenkort weer eens langs komt. Kort, lang, per brief of kaart; het maakt mij allemaal niet uit. Zolang het maar handgeschreven is en er een postzegel op zit.

Dus koop van je beltegoed wat postzegels, schrijf je sms in een kaart, zend je e-mail in een brief, stop je tweet in een envelopje, en nodig je Facebook-vrienden uit om een gezamenlijke kettingbrief te starten. En wie weet, ligt er straks ook wel bij jou een klein handgeschreven cadeautje op de deurmat.